Publicaties

Twee jaar bankentuchtrecht onder de loep

Twee jaar bankentuchtrecht onder de loep

 

Twee jaar bankentuchtrecht onder de loep[1]

Inleiding

Per 1 april 2015 geldt in de bankensector een systeem van tuchtrecht. Reeds bij de invoering ervan rezen vragen over de opzet van het bankentuchtrecht. In december 2016 verschenen de eerste einduitspraken van de Tuchtcommissie. Inmiddels[2] zijn er door de Tuchtcommissie 5 eind- en 2 tussenuitspraken gedaan. In 1 geval heeft de uitspraak van de Tuchtcommissie tot een hoger beroep bij de Commissie van Beroep geleid. Daarnaast is in 19 gevallen een beslissing genomen op een herzieningsverzoek. Iemand kan een herzieningsverzoek indienen wanneer hij of zij bij de Stichting Tuchtrecht Banken (“TRB”) een melding heeft gedaan van – in zijn of haar ogen – tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, maar de Algemeen Directeur van de TRB toch heeft besloten om geen klacht aan de Tuchtcommissie voor te leggen. Deze eerste 27 uitspraken vormen voldoende aanleiding voor een eerste evaluatie van het bankentuchtrecht.

In dit artikel zetten we eerst de hoofdlijnen van het bankentuchtrecht uiteen. Vervolgens geven we een algemeen overzicht van de gedane uitspraken. Daarna behandelen we de herzieningsuitspraken waarna we enkele herzieningszaken uitlichten. Vervolgens behandelen we de uitspraken van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep.

De hoofdlijnen van het bankentuchtrecht

De financiële crisis heeft het maatschappelijke vertrouwen in banken geschaad. Daarbij ontstonden twijfels over de ethiek en de moraal van bankiers. Die twijfels werden gevoed doordat het handelen van bankiers soms werd gedreven door onevenwichtige bonussen.[3] Om het vertrouwen in de bankensector te herstellen, is – kort gezegd – voor iedereen die in Nederland werkzaam is bij een bank die in Nederland is gevestigd, een bankierseed ingevoerd met daaraan gekoppelde gedragsregels. De bankierseed is overigens ook verplicht voor medewerkers van andere financiële ondernemingen, die inhoudelijk klantcontact hebben of het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden. Het tuchtrecht is echter enkel ingevoerd voor medewerkers in de bancaire sector.[4] In dit artikel zullen ons wij daarom ook beperken tot de bancaire sector en de term bankierseed aanhouden.

Door het afleggen van de bankierseed committeert de bankmedewerker zich aan de gedragsregels van de Nederlandse Vereniging van Banken (de “Gedragsregels”). De Gedragsregels omvatten de volgende voorschriften:

De bankmedewerker werkt integer en zorgvuldig.

De bankmedewerker maakt een zorgvuldige afweging van belangen.

De bankmedewerker stelt de belangen van de klant centraal.

De bankmedewerker houdt zich aan de wet en andere regels die voor het werk bij de bank gelden.

De bankmedewerker houdt vertrouwelijke informatie geheim.

De bankmedewerker is open en eerlijk over zijn of haar gedrag en kent zijn of haar verantwoordelijkheid voor de samenleving.

De bankmedewerker draagt bij aan het vertrouwen van de samenleving in de bank.

Door de aflegging van de bankierseed onderwerpt de bankmedewerker zich tevens aan het bankentuchtrecht. Overtreedt een bankmedewerker na eedaflegging de Gedragsregels dan kan hij tuchtrechtelijk worden aangepakt.

Het doel van het (banken)tuchtrecht ligt erin de kwaliteit van het handelen van de individuele medewerker in de bancaire sector te bewaken en zo de belangen te beschermen van degenen die gebruikmaken van bancaire diensten.[5] De wetgever omschrijft het doel als:

“de kwaliteit en integriteit van de uitoefening van werkzaamheden te bewaken en de interne orde en discipline (tucht) binnen een groep te handhaven. Tuchtrecht is primair gericht op de beoordeling van de vraag of een individu de voor de groep geldende normen en regels heeft nageleefd. Sanctionering van overtreding van die normen vormt een wezenlijk onderdeel van het tuchtrecht. De tuchtrechtelijke instantie kan met de toetsing van het concrete gedrag van groepsleden normovertredingen zichtbaar maken voor personen binnen en buiten de groep en indien nodig maatregelen opleggen. Tuchtrechtelijke uitspraken hebben een afschrikwekkende werking, maar bevorderen bovenal ook de ethiek en de ontwikkeling van professionele waarden, normen en standaarden binnen een groep. Medewerkers worden zich hierdoor zelf meer bewust van de normen en waarden die in de sector (behoren te) gelden”.[6]

De uitvoering van het bankentuchtrecht is opgedragen aan DSI, die jarenlange ervaring heeft met tuchtrecht in de financiële sector. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke eis dat de toepassing en uitvoering van het bankentuchtrecht zijn opgedragen aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie.[7]

De procedurele voorschriften van het bankentuchtrecht zijn vastgelegd in het tuchtreglement. De tuchtprocedure begint met een melding bij de Algemeen Directeur van TRB. Iedereen kan een melding maken, ook de bank waar de bankmedewerker werkzaam is. De wetgever meent zelfs dat de bank daartoe gehouden is wanneer een medewerker van haar tuchtrechtelijk laakbaar handelt. Doet zij dat niet, dan schendt zij haar wettelijke plicht om haar medewerkers (daadwerkelijk) aan het bankentuchtrecht te onderwerpen en kan de toezichthouder handhavend optreden (tegen de bank).[8] De melding moet, naast wat formaliteiten zoals de naam van de melder en een handtekening, tevens een omschrijving bevatten van de gedraging van de bankmedewerker en een onderbouwing waarom die gedraging in strijd zou zijn met de Gedragsregels.[9] Dat ligt ook voor de hand, maar gaat niet altijd goed.[10] De Algemeen Directeur stelt een onderzoek in naar iedere melding (die aan de formele vereisten voldoet), tenzij de melding klaarblijkelijk niet tot een gegronde klacht kan leiden.[11] De bank is verplicht om inlichtingen en informatie die de Algemeen Directeur vraagt, te verstrekken, tenzij dat onder de gegeven omstandigheden niet van haar kan worden gevergd of zij daardoor in strijd met wet- en regelgeving zou handelen.[12]

De Algemeen Directeur beslist of hij naar aanleiding van de melding een klacht voorlegt aan de Tuchtcommissie.[13] De Algemeen Directeur treedt in dat geval op als klager. De melder wordt geen partij in de procedure. De Algemeen Directeur legt geen klacht voor als de vermoede overtreding onvoldoende ernstig is. Daarbij houdt hij rekening met factoren zoals de aard en frequentie van de overtreding, de verantwoordelijkheden van de bankmedewerker en de mate van verwijtbaarheid.[14] Daarnaast kan de Algemeen Directeur in een aantal gevallen besluiten om geen klacht voor te leggen, onder meer als de gedraging “lang voor het indienen van de melding plaatsvond, waarbij als uitgangspunt geldt een periode van vijf (5) jaren na de gedraging die in de melding is genoemd”.[15]

Ziet de Algemeen Directeur af van het voorleggen van een klacht, dan kan de melder binnen veertien dagen bij de Voorzitter van de Tuchtcommissie om herziening vragen van die beslissing.[16] Wijst de Voorzitter het herzieningsverzoek toe, dan legt de Algemeen Directeur alsnog een klacht voor.[17]

Legt de Algemeen Directeur een klacht voor aan de Tuchtcommissie, dan kan de bankmedewerker schriftelijk verweer voeren en bescheiden overleggen.[18] Op verzoek mogen de Algemeen Directeur en de bankmedewerker daarna nog schriftelijk repliek en dupliek voeren. Vervolgens mogen de partijen hun stellingen mondeling toelichten in een zitting die “vergadering” heet. Die vergadering is niet openbaar.[19] De bankmedewerker mag zich laten bijstaan.[20] Partijen mogen getuigen en deskundigen doen horen.[21] De Tuchtcommissie zelf kan ook actief vragen stellen over de feitelijke toedracht waarop de klacht ziet.[22]

Oordeelt de Tuchtcommissie dat de Gedragsregels inderdaad zijn geschonden, dan kan zij een van de volgende maatregelen opleggen:

verplicht te volgen educatie,

een berisping,

een boete tot 25.000 euro (te voldoen aan TRB), of

een beroepsverbod voor maximaal drie jaar.

De Tuchtcommissie kan geen schadevergoeding toekennen. Het tuchtrecht ziet immers niet op het beslechten van geschillen met de bank, maar op de beoordeling van het gedrag van individuele medewerkers. Een melder kan de tuchtprocedure wel als opstap gebruiken naar een geschillenprocedure bij Kifid of een civiele procedure waarin hij (van de bankmedewerker of de bank) een schadevergoeding vordert indien de gedraging van de bankmedewerker tevens een onrechtmatige daad jegens de melder oplevert.

Na de beslissing van de Tuchtcommissie staat zowel de bankmedewerker als de Algemeen Directeur de mogelijkheid van beroep bij de Commissie van Beroep open.[23] Op de beroepsprocedure zijn vrijwel dezelfde procedurele bepalingen van overeenkomstige toepassing als op de procedure bij de Tuchtcommissie.[24]

Eenmaal onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke maatregelen worden (net als de minnelijke schikkingen die de Algemeen Directeur sluit) opgenomen in het tuchtrechtelijke register dat TRB houdt. Het tuchtrechtelijke register kan enkel worden ingezien door banken en wordt door hen gebruikt in het kader van de pre-employment screening.[25] In de uitspraken van de Tuchtcommissie valt op dat bijna al de betrokken bankmedewerkers al door de bank zijn ontslagen. Het moge duidelijk zijn dat een vermelding in het register de kansen op nieuw emplooi (in de bancaire sector) geen goed doen, ook als er geen beroepsverbod is uitgesproken.

Algemeen overzicht van de uitspraken

Er zijn in totaal 27 uitspraken gepubliceerd: 19 herzieningsuitspraken, 7 uitspraken van de Tuchtcommissie en 1 uitspraak van de Commissie van Beroep. Van de 19 herzieningsuitspraken zijn er slechts 2 toegewezen.

De 7 uitspraken van de Tuchtcommissie betreffen 2 tussenuitspraken en 5 einduitspraken. Die einduitspraken leidden tot:

1 beroepsverbod voor 1 jaar

2 beroepsverboden voor 6 maanden

1 maal geen oplegging van een maatregel, en

1 afwijzing: de handelingen zijn niet verricht in de uitoefening van zijn functie en vallen daarmee niet onder het bereik van het tuchtrecht.

In de afgewezen zaak heeft de Algemeen Directeur hoger beroep ingesteld. De Commissie van Beroep heeft de uitspraak van de Tuchtcommissie vernietigd, maar geen maatregel opgelegd.

Herzieningsuitspraken

In het eerste jaar van het bankentuchtrecht zijn er 57 meldingen gedaan.[26] Het is niet bekend hoeveel meldingen er in het tweede jaar zijn gedaan. Vermoedelijk ligt dat aantal meldingen hoger. Bij aanvang van het bankentuchtrecht stamden alle meldenswaardige handelingen immers nog uit de tijd van vóór invoering van het tuchtrecht. Ook kan een toegenomen bekendheid van het bankentuchtrecht tot een hoger aantal meldingen leiden. Anderzijds kunnen de gepubliceerde uitspraken ook leiden tot een daling van het aantal meldingen doordat enige duidelijkheid is ontstaan over wat klachtwaardig is.

Omdat onbekend is hoeveel meldingen er in totaal over de eerste twee jaar zijn geweest, kunnen wij niet bepalen hoe vaak een melding niet heeft geresulteerd in een klacht van de Algemeen Directeur bij de Tuchtcommissie. Ook is het ons niet mogelijk te bepalen in welk percentage van die gevallen een herzieningsverzoek is gedaan.

Wel is bekend dat er in totaal 19 herzieningsverzoeken zijn behandeld. De 19 herzieningsverzoeken zien niet alle op verschillende kwesties. Eenmaal diende een melder een nieuw, maar in wezen gelijk herzieningsverzoek in, nadat zijn vorige was afgewezen. In een ander geval diende een melder maar liefst 3 herzieningsverzoeken in. Het betrof verschillende, maar samenhangende zaken. Het lijkt erop dat een ontevreden klant zijn pijlen richtte op iedereen die hij bij naam kon melden.

Van de 19 herzieningsverzoeken zijn er 17 afgewezen en 2 toegewezen. Over een van deze zaken heeft de Tuchtcommissie nog geen oordeel gegeven. In de andere zaak oordeelde zij dat zij geen aanleiding zag om een sanctie op te leggen.

Afwijzingen van herzieningsverzoeken kunnen om tal van redenen geschieden. Verschillende malen worden in een enkele afwijzing meerdere redenen genoemd. Soms is dat omdat de melding meerdere klachten inhoudt, soms omdat er meerdere redenen zijn om een enkele klacht af te wijzen. De hierna volgende statistiek van redenen en het aantal malen dat ze genoemd zijn, telt daarom niet op tot 17. Voorts moet men erop bedacht zijn dat de afperking tussen de genoemde redenen ook niet altijd even duidelijk is. Als het herzieningsverzoek wordt afgewezen, omdat de melding op een civielrechtelijke kwestie ziet, dan kan men ook zeggen dat onvoldoende onderbouwd is dat de bankmedewerker de Gedragsregels heeft overtreden. Ook is het bij de reden “onvoldoende onderbouwd dat de beëdigde de Gedragsregels heeft geschonden” niet altijd duidelijk wanneer sprake is van onvoldoende onderbouwing van de feiten of van onvoldoende onderbouwing dat de betreffende gedraging in strijd is met de Gedragsregels.

De redenen voor afwijzing waren (met daarachter vermeld het aantal malen dat de reden is aangevoerd):

Herzieningsverzoek te laat ingediend (1x)

Onvoldoende duidelijk dat de gedraging na 1 april 2015 invoering bankentuchtrecht heeft plaatsgevonden (1x)

Eed nog niet afgelegd (3x)

Niet duidelijk jegens wie de melding is gericht (bank, bankmedewerker of derde) (1x)

Tuchtrecht is niet bedoeld om informatie op te vragen (1x)

Gedraging is niet klachtwaardig (2x)

Melding betreft civielrechtelijke kwestie / handelen van de bank (8x)

Onvoldoende onderbouwd dat de beëdigde de Gedragsregels heeft geschonden (13x)

Gedraging is te betreuren, maar onvoldoende ernstig (1x)

Herzieningsverzoek toegewezen (2x)

De redenen “eed nog niet afgelegd” en “onvoldoende duidelijk dat de gedraging na invoering bankentuchtrecht heeft plaatsgevonden” zullen op termijn verdwijnen. Ze komen enkel voor, omdat het bankentuchtrecht nu nog jong is.

Het overzicht illustreert het laagdrempelige karakter van het bankentuchtrecht. Dat volgt onder meer uit het aantal zaken dat is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing of omdat het bankentuchtrecht niet van toepassing is op handelen van de bank of civielrechtelijke kwesties. Illustratief is de zaak waarin de melder het niet eens was met de antwoorden die hij van de bankmedewerker kreeg op zijn vragen.[27] Laagdrempeligheid kan het tuchtrecht tot een uitlaatklep voor boosheid of algemene ontevredenheid maken.

De laagdrempeligheid lijkt te worden bevestigd door het gegeven dat van de 5 zaken die aan de Tuchtcommissie zijn voorgelegd, er 4 zijn begonnen met een melding van de bank waar de bankmedewerker werkzaam was.[28] Dat is goed te verklaren: voor de bank speelt een (werkgevers-)aansprakelijkheidsrisico als zij onterecht een melding maakt. De bank zal dus niet lichtvaardig willen melden. Voor een particulier speelt dat risico niet. De meldingen van banken zijn dan ook telkens gedaan op basis van een intern onderzoeksrapport. Daar zijn allicht ook juristen bij betrokken. Bovendien kan de bank gebruik maken van vastleggingen in de interne systemen.

Het overzicht toont het nut van de selecterende functie van de Algemeen Directeur.[29] Van de 19 verzoeken tot herziening zijn er 17 afgewezen. Slechts 2 zijn er toegewezen. Daarvan heeft de Tuchtcommissie in 1 geval geoordeeld dat de zaak niet ernstig genoeg was om een maatregel op te leggen. Dat is ook een grond waarop de Algemeen Directeur kan besluiten om geen klacht voor te leggen. Het onderscheid tussen wel of niet ernstig genoeg is niet altijd eenvoudig te maken, maar in dit geval zag hij het kennelijk goed. In de andere zaak mogelijk ook: over die zaak heeft de Tuchtcommissie zich nog niet uitgelaten.

De selecterende functie is van groot belang. De bankmedewerker wiens taak het is om een vervelende boodschap aan de klant over te brengen, is een makkelijk – zo niet het enige – doelwit van een ontevreden klant. Die bankmedewerker kan echter moeilijk worden aangerekend dat hij zijn werk doet. Niet elke ontevreden klant zal evenwel met het verweer “don’t shoot the messenger” van een melding zijn af te houden. In de literatuur is daarom wel eens geopperd dat met name bankmedewerkers met veel klantencontacten tuchtrechtelijk in de wind kunnen komen te staan.[30] De selecterende rol van de Algemeen Directeur mitigeert dat. De bankmedewerker wordt slechts op de hoogte gesteld van de gedane melding als de Algemeen Directeur besluit om een onderzoek in te stellen. Besluit de Algemeen Directeur dat de melding op voorhand al niet tot een gegronde klacht kan leiden, dan verneemt de bankmedewerker niets.[31]

Enkele herzieningsuitspraken uitgelicht

De beslissingen op de herzieningsverzoeken zijn veelal te summier om een duidelijk beeld van de onderliggende casus te vormen.[32] Hoe summier de informatie soms ook is, een aantal individuele herzieningsbeslissingen is wel de moeite van het vermelden waard.

Onderbouwing van een melding

Een melding moet voldoen aan de eisen van het Tuchtreglement.[33] In veel zaken schortte het aan de onderbouwing. De Voorzitter van de Tuchtcommissie vond het nodig om de inhoudelijke eisen aan een melding te verduidelijken:[34]

“De melding, inhoudende de klacht, dient aldus te voldoen aan een aantal vereisten. Twee van deze vereisten zien op de inhoud van de klacht: 1) de gedraging van de bankmedewerker waartegen de klacht zich richt dient te worden omschreven; en 2) er dient te worden onderbouwd dat de gedraging in strijd is met genoemde gedragsregels. Kortom, wat gesteld dient te worden is datgene wat feitelijk is gebeurd, waaruit kan worden afgeleid welke gedraging heeft plaatsgevonden en wie de gedraging heeft verricht. Voor wat betreft de onderbouwing van de klacht betekent dit dat de melder die zich beroept op schending van een gedragsregel steeds zoveel feiten zal moeten stellen, zo mogelijk onder overlegging van stukken van overtuiging (…) als nodig zijn om de vermeende schending van de gedragsregel eruit te kunnen afleiden”.

Anders gezegd: om een individu een tuchtrechtelijk verwijt te maken, moet men kunnen aangeven dat (1) dit individu, (2) een specifieke handeling heeft verricht, die (3) in strijd is met een bepaalde gedragsregel.

Illustratief is de zaak waarin een incassobureau contact opnam met een klant om diens financiële positie te onderzoeken. De klant was daar kennelijk niet van gediend. Hij maakt een melding. De melding is gericht tegen een specifieke bankmedewerker, waarschijnlijk zijn contactpersoon bij de bank, maar maakt niet duidelijk welke rol deze bankmedewerker heeft gehad in het optreden van het incassobureau. Het is goed mogelijk dat de opdracht is gegeven door iemand in de backoffice. De melding en het herzieningsverzoek worden afgewezen.[35]

Opvragen van informatie door de klant

Een bank heeft in haar systeem een aantekening staan bij de naam van een klant. De bank weigert aan de klant mede te delen wat de inhoud van de aantekening is. De klant doet een melding bij TRB. Uit de melding blijkt dat de klant wil weten wat de inhoud is van de aantekening bij zijn naam. Daarover merkt de Voorzitter van de Tuchtcommissie op dat de tuchtprocedure niet is bedoeld om de bank dergelijke informatie te laten verstrekken.[36]

Ook in een andere zaak had een melder gevraagd om inzage in het dossier dat de bank over hem aanhield, maar dan op grond van een verzoek uit hoofde van art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens (“Wbp”).[37] Die inzage werd hem geweigerd. De klant maakte daarvan melding. In het herzieningsverzoek oordeelt de Voorzitter van de Tuchtcommissie dat niet-naleving van art. 35 Wbp niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.[38] Dat lijkt op het eerste gezicht wellicht vreemd. Gedragsregel 4 bepaalt immers dat de bankmedewerker zich dient te houden aan de wet en andere regels die voor het werk bij de bank gelden. Art. 35 Wbp legt echter een verplichting op de bank, niet op de bankmedewerker in de uitoefening van zijn werk. Dat maakt niet-naleven van art. 35 Wbp een handeling van de bank. Onderwerp van het bankentuchtrecht zijn geen handelingen of beleid van de bank, maar handelingen van bankmedewerkers.

In een zaak die op het eerste oog dezelfde lijkt, oordeelde de Voorzitter van de Tuchtcommissie evenwel dat mogelijk wel sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Een klant was ondergebracht bij de afdeling Bijzonder Beheer, hetgeen impliceert dat hij problematische schulden aan de bank had. De klant verzocht de bank inzage in zijn kredietdossier. De bankmedewerker weigerde dit omdat het kredietdossier deel uitmaakt van de interne stukken van de bank. De Voorzitter van de Tuchtcommissie laat door de bank het dossier aanvullen met “vanuit de bank geldende regels en/of het geldende beleid omtrent het verstrekken van stukken aan klanten”. Aan het dossier wordt onder meer toegevoegd de “Handreiking Bijzonder Beheer” van de NVB. In die Handreiking staat dat klanten toegang moeten hebben tot alle relevante informatie over hun financiering.[39] Anders dan in de vorige twee genoemde zaken, oordeelt de Voorzitter van de TUCHTCOMMISSIE nu dus dat mogelijk wel sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.[40] Dat lijkt op het eerste gezicht vreemd, maar is wellicht toch te plaatsen. Mogelijk – dat staat nog niet vast – heeft de bank de Handreiking Bijzonder Beheer als intern geldend voorschrift in de relatie tot bijzonder-beheerklanten aangemerkt. In dat geval heeft de bankmedewerker een regel geschonden die op zijn werkzaamheden van toepassing is.

Het resultaat lijkt op het eerste gezicht wellicht onbevredigend. Of een melding van een klant die geen inzage krijgt in zijn dossier tot een gegronde klacht kan leiden, hangt af van wat de bank als interne procedures heeft opgesteld. Toch is dit een correct resultaat. In het bankentuchtrecht staat niet centraal of de klant bij een andere bank dezelfde service mag verwachten, maar of de bankmedewerker iets kan worden verweten.

De ernst van de zaak

De Voorzitter van de Tuchtcommissie kan een herzieningsverzoek afwijzen als hij meent dat de schending onvoldoende ernstig is.[41] Dat heeft hij eenmaal gedaan. In die zaak had een bankmedewerker op enig moment tegen de klant gezegd dat diens uitlatingen “gezwam” zijn. Dat leidt tot een melding. De bankmedewerker verklaart dat hij de uitlating deed, omdat hij meende dat de cliënt de discussie probeerde te ontlopen en weigerde ter zake te komen. Hij vond het nodig om man en paard te noemen. Er blijkt niet dat de bankmedewerker zich anderszins onheus of respectloos tegenover de cliënt zou hebben uitgelaten. De Voorzitter van de Tuchtcommissie concludeert dat de uitlating van de bankmedewerker is te betreuren en niet past in een relatie tussen bank en cliënt, maar dat de gedraging onvoldoende ernstig is om tot een gegronde klacht te leiden.[42]

Geen nadere termijn voor aanvulling van gronden

Het tuchtreglement voorziet niet in de mogelijkheid om een nadere termijn te stellen voor de aanvulling van de gronden van een herzieningsverzoek. De Voorzitter van de Tuchtcommissie verleent een dergelijke termijn daarom ook niet. Een “pro forma-herzieningsverzoek” is dus niet mogelijk. Het is daarom zaak om een herzieningsverzoek altijd binnen 14 dagen, volledig uitgewerkt in te dienen.[43]

Uitspraken van de Tuchtcommissie

In deze paragraaf bespreken we eerst de tussenuitspraken en vervolgens de einduitspraken van de Tuchtcommissie. De uitspraak die leidde tot een beroep bij de Commissie van beroep bespreken wij in de volgende paragraaf.

Aanlevering onderzoeksrapporten door banken

In 2 zaken die aanvingen met een melding door de bank waar de betrokken medewerker werkzaam was, heeft de bank een geanonimiseerd onderzoeksrapport aangeleverd.[44] Vermoedelijk betrof het in beide zaken dezelfde bank.[45] De Algemeen Directeur heeft de betrokken banken gevraagd om niet-geanonimiseerde onderzoeksrapporten aan te leveren. Dat werd geweigerd. Banken zijn weliswaar in principe verplicht alle door de Algemeen Directeur gevraagde inlichtingen en informatie te verstrekken. Zij zijn daar echter niet toe gehouden als zij daardoor in strijd met wet- en regelgeving zouden handelen.[46] Ter zitting voor de Tuchtcommissie voerde de betrokken bank aan dat zij op grond van de Wbp verplicht is om gegevens geheim te houden. De bank was wel bereid om stukken aan te leveren met een beperkte anonimisering. Ook was zij bereid om volledig niet-geanonimiseerde stukken aan te leveren als de Autoriteit Persoonsgegevens (“AP”) dit expliciet zou goedkeuren.

De Tuchtcommissie is van mening dat wanneer een bank een geanonimiseerd intern onderzoeksrapport aan haar melding ten grondslag legt, dit ertoe kan leiden dat de Algemeen Directeur niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Zij redeneert als volgt. Aan het bankentuchtrecht is de wettelijke eis gesteld dat zij voorziet in adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang.[47] Daarbij moet ook worden gedacht aan het verdedigingsbeginsel.[48] Voor de verdediging van de tuchtrechtelijk aangesproken bankmedewerker is het van groot belang om te weten waarop het tegen hem gerichte onderzoek is gericht. Voorts is het voor een goed verloop van de tuchtprocedure en een juiste beoordeling van het verwijt aan de bankmedewerker belangrijk dat ook de Algemeen Directeur (als klager) en de Tuchtcommissie beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken. De adequate waarborgen die worden gesteld aan een behoorlijke procesgang vergen niet alleen een zorgvuldige en volledige samenstelling van de stukken, maar juist ook dat de procesdeelnemers en de Tuchtcommissie effectief toegang dienen te hebben tot de stukken.

In beide zaken wordt de bank in een tussenbeslissing gelast om beperkt geanonimiseerde stukken aan te leveren. Tegelijkertijd wordt de Algemeen Directeur gelast om de AP te verzoeken om een zienswijze ten aanzien van de vraag of documenten die in het kader van de tuchtprocedure door banken worden overhandigd aan de Algemeen Directeur respectievelijk de Tuchtcommissie en waarin gegevens van derden worden genoemd, in niet-geanonimiseerde vorm mogen worden verstrekt door de banken. Uit de eindbeslissingen in deze zaken blijkt dat de AP niet op dit verzoek heeft willen ingaan.

De Tuchtcommissie geeft daarop zelf maar een analyse waarom zij meent dat de Wbp niet in de weg staat aan verstrekking van niet-geanonimiseerde onderzoeksrapporten en andere documenten. Zij wijst er daarbij op dat banken verplicht zijn hun medewerkers te onderwerpen aan een tuchtrecht dat voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een behoorlijke procesgang. Naar haar oordeel wordt daarmee voldaan aan de uitzondering in de Wbp voor de verwerking van gegevens wanneer dit noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke (de bank) onderworpen is.[49] Zij wijst er voorts op dat volgens de Parlementaire Geschiedenis niet is vereist dat de wettelijke verplichting die de bank noodzaakt tot niet-geanonimiseerde gegevensverstrekking, zélf een opdracht tot die gegevensverwerking bevat en dat de tuchtprocedure zelf met stringente privacy-waarborgen is omgeven.

De zienswijze van de Tuchtcommissie lijkt steekhoudend, al valt er ook wel wat tegenin te brengen. De Wbp voorziet weliswaar in een uitzondering als adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang in het bankentuchtrecht daartoe noodzaken. De noodzakelijkheid is echter niet evident. In beide zaken lukte het de Tuchtcommissie om op basis van een beperkt geanonimiseerd rapport een eindoordeel te geven. De klacht was in deze zaken dus toch ontvankelijk. Het ontbreken van een zienswijze van de AP maakt in ieder geval dat banken geen volledige zekerheid hebben over hoe de AP in een voorkomend geval zal oordelen. Dat geeft ook een risico op sanctie-opleggingen door de AP. Het is daarom toch de vraag hoe banken hier in de toekomst mee zullen omgaan.

Overigens is het ook denkbaar dat de noodzaak tot overlegging van een niet-geanonimiseerd rapport er wel is, maar dat de bank een zwaarwegend belang heeft om daar niet aan te voldoen. In dat geval leidt het niet overleggen van een niet-geanonimiseerd rapport tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Het is dan de vraag of het zwaarwegende belang van de bank of haar verplichting om haar medewerkers daadwerkelijk aan tuchtrecht te onderwerpen zwaarder weegt.

Blokkering bankrekening

Een bankmedewerker slaagde er niet in contact te leggen met de rekeninghouder die uiteindelijk een melding indiende. Omdat hij er niet in slaagde, blokkeerde hij de bankrekening van de rekeninghouder. Dat bleek effectief. De rekeninghouder nam spoedig zelf contact op, waarna de blokkering werd opgeheven. De bankmedewerker begreep kennelijk ook wel dat zijn handelen niet helemaal kies was en bood excuses aan, maar dat weerhield de rekeninghouder er niet van om een melding te maken.

De Algemeen Directeur oordeelde dat de zaak onvoldoende ernstig was om aan de Tuchtcommissie voor te leggen.[50] Daarbij overwoog hij dat de fout direct was hersteld en excuses waren aangeboden. De Voorzitter van de Tuchtcommissie zag dat anders en wees een door de melder ingediend herzieningsverzoek toe.[51] Dat verplichtte de Algemeen Directeur om als nog een klacht aan de Tuchtcommissie voor te leggen.[52]

Bij de Tuchtcommissie voerden zowel de Algemeen Directeur als de bankmedewerker aan dat de zaak onvoldoende ernstig was om ontvankelijk te worden verklaard.[53] Dat zag de Tuchtcommissie anders: weliswaar betrof het een eenmalig handelen, maar de blokkering was onterecht en de melder kon daardoor tijdelijk niet met zijn pas betalen.

De bankmedewerker verklaart dat hij vermoedde dat de rekening werd misbruikt, omdat hij geen contact met de rekeninghouder kon leggen, terwijl er wel betalingsverkeer plaatshad. De Tuchtcommissie meent dat deze omstandigheden onvoldoende zijn om een vermoeden van misbruik uit af te leiden, te meer omdat van ongebruikelijk betalingsverkeer geen sprake was. De bankmedewerker wordt verweten geen zorgvuldige afweging van belangen te hebben gemaakt en de belangen van de klant onvoldoende centraal te hebben gesteld.[54] De Tuchtcommissie oordeelt de klacht gegrond.

Niettemin overweegt ook de Tuchtcommissie dat de blokkering spoedig ongedaan is gemaakt waardoor de hinder beperkt is gebleven, en dat de bankmedewerker excuses heeft aangeboden en zich ervan bewust is dat hij niet goed heeft gehandeld. Onder die omstandigheden ziet de Tuchtcommissie aanleiding om de bankmedewerker geen maatregel op te leggen.[55]

Bekijken klantgegevens zonder zakelijke reden I

De melding is gedaan door de bank die werkgever is van de bankmedewerkster. De bank heeft een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een beroving van een klant, kort nadat de klant € 200.000 contant geld had opgenomen. Uit dat onderzoek bleek dat de bankmedewerkster, zonder zakelijke reden, gegevens van klanten bekeek, waaronder de gegevens van de overvallen klant. Die gegevens noteerde ze in een notitieblok en haalde ze later door waardoor ze onleesbaar werden. De bankmedewerkster gaf geen opening van zaken, nadat zij was geconfronteerd met de onderzoeksbevindingen. Haar wordt verweten te hebben gehandeld in strijd met de Gedragsregels die voorschrijven integer en zorgvuldig te handelen, het klantbelang centraal te stellen, zich te houden aan de wet en andere regels die gelden voor het werk bij de bank, open en eerlijk te zijn over het gedrag en de verantwoordelijkheid voor de samenleving te kennen, en bij te dragen aan het vertrouwen van de samenleving in de bank.[56]

Oorspronkelijk omvatte de klacht tevens dat zij klantgegevens aan derden heeft verstrekt. Na het verweer dat daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is, is dat onderdeel van de klacht geschrapt. Overeind blijft dat de bankmedewerkster zonder zakelijke reden klantgegevens heeft bekeken, terwijl haar dat op grond van interne regels van de bank niet was toegestaan. Gelet op de ernst en herhaling van deze schending, maar ook overwegend dat het dienstverband van de bankmedewerkster als gevolg van deze gedraging is geëindigd, legt de Tuchtcommissie een beroepsverbod van 6 maanden op.

Bekijken klantgegevens zonder zakelijke reden II

De melding is gedaan door de bank die werkgever is van de bankmedewerkster. De klacht houdt in dat de bankmedewerkster zonder zakelijke reden klantgegevens heeft bekeken van de ex-partner van haar echtgenoot, diens huidige partner en haar stiefzoon. Deze informatie deelde zij met haar partner. Voorts heeft zij zonder zakelijke reden klantgegevens van anderen, zoals buren en collega’s, ingezien. Saillant is dat zij haar eigen bankrekeningen had overgebracht naar een andere bank, omdat haar eigen gegevens waren bekeken. Haar wordt verweten dat zij niet integer en zorgvuldig heeft gehandeld, zich niet heeft gehouden aan de wet en andere regels die voor het werk bij de bank gelden (de interne regels van de bank schrijven voor dat vertrouwelijke gegevens enkel met een zakelijke reden mogen worden bekeken), en vertrouwelijke informatie niet geheim heeft gehouden.[57]

Ten aanzien van het bekijken van de klantgegevens van de ex-partner van haar echtgenoot, diens huidige partner en haar stiefzoon concludeert de Tuchtcommissie zonder veel omhaal dat de klacht gegrond is. Ten aanzien van het inzien van de rekeningen van familieleden, buren en kennis voert de bankmedewerkster aan dat dat geen schending van de interne regels van de bank oplevert, omdat er een zakelijke reden bestaat: het verstrekken van leads aan collega’s. De interne regels van de bank verbieden echter uitdrukkelijk om de bankzaken te behandelen van personen met wie een bankmedewerker privé een nauwe relatie heeft, zoals familieleden en buren. Ook dat onderdeel van de klacht wordt gegrond bevonden.

Als verzachtende omstandigheid voert de bankmedewerkster aan dat zij de rekeninggegevens van de ex-partner van haar echtgenoot, diens huidige partner en stiefzoon heeft bekeken vanwege zorg over het welzijn van haar stiefzoon, omdat er niet goed voor hem zou worden gezorgd. De Tuchtcommissie oordeelt dat deze aanleiding haar handelen niet verschoonbaar maakt. Zij moest van het ontoelaatbare karakter van haar handelen zijn doordrongen: ze wist dat haar handelen niet was toegestaan, ook haar partner had haar gezegd hiermee te stoppen, en ze was in het verleden zelf van bank gewisseld omdat haar gegevens werden bekeken zodat ze dus ook wist hoe ongewenst zulke privacy-schendingen zijn. De misdraging wordt verweerster extra aangerekend, omdat ze een leidinggevende functie en daarmee een voorbeeldfunctie had.

De Algemeen Directeur verzoekt om oplegging van een boete van € 500. Uit de uitspraak blijkt niet of hij daarbij heeft meegenomen dat de bankmedewerkster als gevolg van haar handelen haar baan is kwijtgeraakt. De Tuchtcommissie vindt de gevraagde maatregel in ieder geval geen recht doen aan de ernst van de gedraging en legt een beroepsverbod voor 6 maanden op.

Belangenverstrengeling

De melding is gedaan door de bank die werkgever is van de bankmedewerker. De bankmedewerker en zijn partner hadden privé een woning aangekocht en hij zocht daarvoor een hypothecaire financiering. Die zocht hij echter niet bij een bank, maar bij een cliënte van zijn werkgever voor wie hij als financieel adviseur optrad. Terwijl de cliënte op vakantie is, wordt op één dag per sms onderhandeld over aflossing en rentepercentage van de financiering. De volgende dag geeft de bankklant opdracht om het bedrag van de lening over te maken naar de notaris. De uitvoering van die opdracht mislukt als gevolg van interne procedures van de bank. Nadat een en ander aan het licht kwam, is de bankmedewerker ontslagen.

De bankmedewerker wordt verweten te hebben gehandeld in strijd met de Gedragsregels die voorschrijven integer en zorgvuldig te handelen, het klantbelang centraal te stellen en zich te houden aan de wet en andere regels die gelden voor het werk bij de bank.[58] De Tuchtcommissie oordeelt dat de bankmedewerker, als financieel adviseur van cliënte, zich had moeten onthouden van het in de privésfeer aangaan van de hypothecaire financiering door de cliënte. De bankmedewerker wordt ook verweten cliënte onder tijdsdruk te hebben gezet om te beslissen over de financiering. Hij heeft de interne systemen van de bank gebruikt voor privédoeleinden, terwijl hem dat volgens de interne regels van de bank niet was toegestaan. Tot slot wordt hem verweten te hebben getracht zijn betrokkenheid bij de transactie te verbergen.

De Algemeen Directeur verzoekt om oplegging van een boete van € 1.500. De Tuchtcommissie meent dat dat geen recht doet aan de ernst van de schending en legt een beroepsverbod van 1 jaar op.

Uitspraak van de Commissie van Beroep

De Commissie van Beroep heeft zich eenmaal moeten uitspreken. Deze zaak is van belang, omdat de Commissie van Beroep zich uitlaat over de (soms dunne) scheidslijn tussen privéhandelingen en handelingen in de uitoefening van een functie bij een bank.

De zaak ving aan met een melding door de bank waar de bankmedewerker op dat moment – op uitzendbasis[59] – werkzaam was (de “A-bank”). De bankmedewerker had een privérekening bij een andere bank (de “B-bank”). Op die privérekening ontving hij een bedrag van € 2.450 dat niet voor hem bestemd was. Dat was ook kenbaar voor hem uit de omschrijving die zag op de betaling van de huur van een pand dat met een adres werd vermeld. De betaling was gedaan door een vennootschap die klant is van de A-bank (de “vennootschap”). Binnen die vennootschap is de betaling voorbereid door de toenmalige vriendin van de bankmedewerker.

De bankmedewerker beseft dat het bedrag niet voor hem bedoeld was. Hij wijzigt vervolgens het postadres voor zijn rekening bij de B-bank van zijn werkelijke woonadres naar een adres in België. Het bedrag dat hij op zijn privérekening bij de B-bank ontving, maakt hij over naar een privérekening bij de A-bank. Het volledige saldo van die rekening maakt hij vervolgens over naar drie andere privérekeningen van hem bij de A-bank. Weer drie dagen later maakt hij een bedrag van € 1.250 over naar eerst weer een andere privérekening van hem, en vervolgens, onder de vermelding “vakantie shoppen” naar de rekening van zijn vriendin.

Inmiddels had de vennootschap zich bij de A-bank gemeld. Daarop verzocht de A-bank aan de bankmedewerker om het ten onrechte ontvangen bedrag terug te storten. Aan dit verzoek gaf hij niet direct gevolg. Integendeel: eerst maakte hij nog de helft van het bedrag over aan de vriendin. Pas na drie volle weken stortte hij het onterecht ontvangen bedrag terug aan de vennootschap.[60] Na een intern onderzoek van de bank heeft de bank de uitzendrelatie met de bankmedewerker beëindigd.

De bankmedewerker wordt verweten te hebben gehandeld in strijd met de Gedragsregels die voorschrijven integer en zorgvuldig te handelen, zich te houden aan de wet en andere regels die voor het werk bij de bank gelden, en open en eerlijk te zijn over het gedrag en de verantwoordelijkheid tegenover de samenleving te kennen.[61]

De Algemeen Directeur heeft naar aanleiding van de melding door de A-bank een klacht voorgelegd aan de Tuchtcommissie. De Tuchtcommissie heeft de Algemeen Directeur niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gewraakte handelingen niet zijn verricht binnen de uitoefening van zijn functie bij de bank. De Algemeen Directeur tekent daarop beroep aan.

De Commissie van Beroep heeft de bankmedewerker vragen gesteld over de wijziging van het postadres van zijn rekening bij de B-bank en over hetgeen hij met zijn toenmalige vriendin heeft besproken. Daarop heeft hij niet willen antwoorden. De Commissie merkt op dat het een ieder vrij staat om het antwoord op bepaalde vragen wel te kennen maar niet te geven, maar dat de Commissie daar vervolgens de conclusie aan kan verbinden die zij gepast oordeelt. In dit geval trekt de Commissie uit de vastgestelde feiten in combinatie met de weigering om te antwoorden, de conclusie dat de bankmedewerker en zijn vriendin hebben samengespannen om geld dat niet voor hen bestemd was, door een samenstel van overmakingen voor zichzelf te behouden. De Commissie laat daarbij in het midden of de bankmedewerker vooraf wist dat zijn vriendin het geld naar een privérekening van hem zou overmaken.

De Commissie van Beroep geeft geen algemeen geldende criteria voor de scheidslijn tussen zuivere privéhandelingen en handelingen die worden verricht in de uitoefening van een (bancaire) functie. Ze geeft wel aan dat privéhandelingen in beginsel buiten het bereik van het bankentuchtrecht vallen. In het onderhavige geval oordeelt zij dat de handelingen in hoofdzaak buiten de eigenlijke uitoefening van de functie van de bankmedewerker vielen (cursief van ons; auteurs). De gedragingen hebben echter wel raakvlakken met de bank:

de mogelijke benadeling betrof een klant van de bank

de bankmedewerker heeft voor het betalingsverkeer na de ontvangst van het bedrag, gebruik gemaakt van rekeningen bij de bank, en

hij heeft geweigerd – zowel voor de Commissie van Beroep als in het interne onderzoek van de bank – antwoord te geven op bepaalde vragen over de betaling van de vennootschap naar zijn privé-rekening.

De Commissie acht het handelen van de bankmedewerker in strijd met de Gedragsregels die voorschrijven dat hij integer en zorgvuldig handelt, en dat hij open en eerlijk is over zijn gedrag en zijn verantwoordelijkheid voor de samenleving kent. Zij overweegt daarbij dat bankmedewerkers, en met name die met veelvuldig klantcontact, ook in hun persoonlijke betalingsverweer integer en zorgvuldig te werk moeten gaan wanneer zij met geld van een ander omgaan. Immers, als klanten zouden weten dat degene die hen namens de bank adviseert niet aan die eis voldoet, zullen zij contacten met die bankmedewerker in de uitoefening van zijn functie bij die bank willen vermijden.

Ondanks gegrondbevinding van de klacht, legt de Commissie geen maatregel op. Zij overweegt daarover dat onduidelijkheid kon bestaan of de gewraakte handelingen binnen de reikwijdte van het bancaire tuchtrecht vallen (onduidelijkheid bestaat uitdrukkelijk niet over de onzorgvuldigheid van het handelen van de bankmedewerker). In feite gaat het hier om een lex certa-overweging. Voorts overweegt de Commissie dat de bankmedewerker al aanzienlijk nadeel heeft ondervonden: zijn werkzaamheid op uitzendbasis zou worden omgezet in een vast dienstverband bij de bank, maar is daarentegen beëindigd.

Naar onze mening is de overweging dat de bankmedewerker niet zuiver privé handelde niet doorslaggevend. Zou het oordeel anders (moeten) luiden als de bankmedewerker het bedrag had ontvangen en overgemaakt op rekeningen, enkel bij andere banken dan de bank waar hij werkzaam was? Wij vermoeden van niet. De kernoverweging is onzes inziens, dat bankmedewerkers ook in hun persoonlijke betalingsverkeer integer en zorgvuldig te werk moeten gaan wanneer zij met geld van een ander omgaan. Daarbij is niet relevant of de bankmedewerker zuiver privé handelde.

De handelingen wekken de indruk van verduistering en witwassen.[62] De uitspraak vermeldt niet of er tegen de bankmedewerker en zijn vriendin aangifte is gedaan. Vermoedelijk is dat niet het geval, want het is niet als relevante omstandigheid genoemd, terwijl de beëindiging van de arbeidsrelatie wel wordt genoemd. Vergelijken we de uitkomst (geen maatregel, geen strafvervolging, wel einde uitzendrelatie) met de uitkomst in bovengenoemde zaken bij de Tuchtcommissie over bekijken van klantgegevens (beroepsverbod van 6 maanden en einde arbeidsrelatie), over bekijken van klantgegevens dat mogelijk tot een overval heeft geleid (beroepsverbod van 6 maanden en einde arbeidsrelatie) en belangenverstrengeling bij een hypothecaire financiering (beroepsverbod van 1 jaar en einde arbeidsrelatie), dan lijkt de bankmedewerker in deze zaak er genadig af te komen. Het is echter te vroeg om te stellen dat de Commissie van Beroep soepeler is dan de Tuchtcommissie. Het gaat hier om slechts 1 zaak in beroep. Bovendien woog de Commissie van Beroep mee dat in deze zaak onduidelijkheid kon bestaan over de reikwijdte van het tuchtrecht ten aanzien van de gewraakte handelingen.

Samenvatting en afronding

Uit de bovenstaande bespreking van twee jaar bankentuchtrechtspraak trekken wij de volgende 3 conclusies als de belangrijkste. Ten eerste is de toegang tot het bankentuchtrecht laagdrempelig en dat maakt dat de Algemeen Directeur een belangrijke taak als poortwachter heeft. Ten tweede concluderen wij dat het inzien van klantgegevens zonder zakelijke aanleiding fors wordt bestraft. Dat is begrijpelijk: het is een forse inbreuk op de privacy van klanten en doet het (terugwinnen van) vertrouwen in banken bepaald geen goed. Ten derde concluderen wij dat zuivere privéhandelingen in principe buiten het bankentuchtrecht vallen, maar onder bijzondere omstandigheden toch tot een tuchtrechtelijke sanctie kunnen leiden.

Het bankentuchtrecht is ingevoerd om het vertrouwen in de bankensector terug te winnen. In de literatuur is geopperd dat het tegendeel ook mogelijk is. De tuchtrechtelijke uitspraken zouden kunnen leiden tot negatieve berichten in de media die voor het publiek het “bewijs” leveren dat er nog steeds veel mis is in de bancaire sector.[63] Die vrees lijkt ons overtrokken. Bovendien kan het bankentuchtrecht het aantal incidenten doen verminderen. Wij denken dat dat meer zal bijdragen aan het vertrouwen in de sector, dan het stil houden van de incidenten.

[1] P. Laaper is adviseur bij Keijser Van der Velden N.V. en universitair docent aan de Universiteit Utrecht. J.W.P.M. van der Velden is advocaat bij Keijser Van der Velden N.V. en fellow aan de Radboud Universiteit Nijmegen / Instituut voor Financieel Recht.

[2] Het document is afgesloten per 1 april 2017.

[3] Adviescommissie Toekomst Banken, Naar herstel van vertrouwen, Amsterdam: NVB 2008, p. 7.

[4] Art. 2.1 Statuten Stichting Tuchtrecht Banken en art. 2.1.1 Tuchtreglement Bancaire Sector.

[5] Deze omschrijving is geïnspireerd op onder meer de doelomschrijving in het medische tuchtrecht en de doelomschrijving van het tuchtrechtspraak op www.rechtspraak.nl. Vergelijk voorts F.D. Crul, Bankentuchtrecht – op weg naar vertrouwen?, FR 2015, p. 286, die – in navolging van de Nederlandse Vereniging van Banken – de nadruk legt op het bestraffende karakter van het tuchtrecht. In onze visie is de mogelijkheid van bestraffing een middel, maar niet het doel van het tuchtrecht.

[6] Kamerstukken II 2013-2014, 33918, 10, p. 5.

[7] Art. 3:17c, lid 1, Wft.

[8] Kamerstukken II 2013-2014, 33918, 11, p. 9.

[9] Art. 2.1.1, Tuchtreglement.

[10] Zie hieronder, par. 4.

[11] Art. 2.1.3, Tuchtreglement.

[12] Art. 6.2.2, Tuchtreglement.

[13] Art. 2.2.1, Tuchtreglement. Een voorafgaande melding is overigens niet vereist als de Algemeen Directeur zelfstandig een klacht aan de Tuchtcommissie wil voorleggen (art. 2.2.2, Tuchtreglement). Dat is begrijpelijk: hij zou over zijn eigen melding moeten beslissen. In plaats daarvan is bepaald dat hij zelfstandig een klacht kan voorleggen, maar daarover eerst moet overleggen met de Voorzitter van de TRB.

[14] Art. 2.2.3, Tuchtreglement.

[15] Art. 2.2.4, eerste opsommingsteken, Tuchtreglement.

[16] Art. 2.2.7, Tuchtreglement.

[17] Art. 2.2.8, Tuchtreglement.

[18] Art. 3.7.3, Tuchtreglement.

[19] Art. 3.7.5, Tuchtreglement.

[20] Art. 3.7.8, Tuchtreglement.

[21] Art. 3.7.9, Tuchtreglement.

[22] Art. 3.7.5, Tuchtreglement.

[23] Art. 4.4.1, Tuchtreglement.

[24] Art. 4.3.1 en 4.3.2, Tuchtreglement.

[25] Art. 5.5, Tuchtreglement.

[26] Zie http://blog.tuchtrechtbanken.nl, “Eerste jaar tuchtrecht banken: 57 meldingen”.

[27] TRB-2016-3643H. De boosheid van deze klant zat kennelijk erg diep, want zijn melding was in wezen in zaak TRB-2016-3587H al afgewezen.

[28] Voor de volledigheid wijzen wij erop dat dat niet helemaal zeker is, omdat een overzicht van alle gedane meldingen ontbreekt. Deze verhouding van 4 uit 5 zou er daarom ook op kunnen duiden dat het overgrote deel van de meldingen is gedaan door banken.

[29] Voor de volledigheid merken we op dat we geen uitspraak kunnen doen over hoe terecht de beslissingen van de Algemeen Directeur zijn om geen klacht voor te leggen in de zaken waarin melders geen herzieningsverzoek hebben ingediend. Het meest zinnige dat we daarover kunnen zeggen, is dat als geen herzieningsverzoek wordt ingediend, de melder zich er kennelijk wel mee kan verenigen.

[30] F.D. Crul, Bankentuchtrecht – op weg naar vertrouwen?, FR 2015, p. 290.

[31] Art. 2.1.3, Tuchtreglement.

[32] In sommige zaken bevat de samenvatting op de website van TRB overigens informatie die weer niet in de herzieningsbeslissing is terug te vinden. Dat lijkt ons niet helemaal juist, al vermindert dat in die gevallen wel het informatiegebrek.

[33] Art. 2.1.1, Tuchtreglement.

[34] TRB-2016-3591H, TRB-2016-3546H en TRB 2015-3578H.

[35] TRB-2016-3534H.

[36] TRB-2016-3533H.

[37] Artikel 35 Wet bescherming Persoonsgegevens geeft elke klant het recht om van zijn bank een volledig overzicht te ontvangen van de persoonsgegevens die de bank van hem verwerkt. Op dit recht bestaan enkele uitzonderingen (art. 43 en 44 Wbp). Praktisch komt het erop neer dat een klant recht heeft op inzage in het dossier dat de bank over hem aanhoudt.

[38] TRB-2016-3572H.

[39] Onder punt 10 van de Handreiking.

[40] TRB-2016-3551H.

[41] Art. 2.2.7 jo 2.2.3, Tuchtreglement.

[42] TRB-2016-3566H.

[43] Art. 2.2.7, Tuchtreglement.

[44] TRB-2016-3540 en TRB-2016-3508.

[45] Dat leid ik af uit de grote overeenkomst in (bewoordingen van de) standpunten van de bank en de (weliswaar geanonimiseerde) aanduiding van de personen die als getuigen namens de bank het woord voerden.

[46] Art. 6.2.2, Tuchtreglement.

[47] Art. 3:17c, lid 2, sub b, Wft.

[48] Kamerstukken II 2013-2014, 33918, 10, p. 11.

[49] Art. 8, sub c, Wbp.

[50] Art. 2.2.3, Tuchtreglement.

[51] TRB-2016-3548H.

[52] Art. 2.2.8, Tuchtreglement.

[53] Art. 3.7.2, onder c jo 2.2.3, Tuchtreglement.

[54] Gedragsregels 2 en 3.

[55] TRB-2016-3548.

[56] Gedragsregels 1, 3, 4, 6 en 7.

[57] Gedragsregels 1, 4 en 5.

[58] Gedragsregels 1, 3 en 4.

[59] Banken zijn verplicht om niet alleen hun medewerkers in loondienst aan het tuchtrecht te onderwerpen, maar ook anderen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn – zoals uitzendkrachten – en daarbij werkzaamheden verrichten die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van het bankbedrijf, dan wel deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan (art. 3:17b, lid 2, sub b jo 3:18c, lid 1, Wft).

[60] Onduidelijk blijft overigens of zijn toenmalige vriendin ook (aan hem) heeft terugbetaald.

[61] Gedragsregels 1, 4 en 6.

[62] Art. 321 Sr (verduistering) en art. 420bis Sr (witwassen).

[63] F.D. Crul, Bankentuchtrecht – op weg naar vertrouwen?, FR 2015, p. 290-291.