Publicaties

Pensioeninnovatie, inzicht en handelingsperspectief: een weg naar vertrouwen in ons pensioenstelsel, Ondernemingsrecht 2019/9

Maatman, R.H, Schram, E.H.A en Godlieb, A.P.C. (2019), Pensioeninnovatie, inzicht en handelingsperspectief: een weg naar vertrouwen in ons pensioenstelsel, Ondernemingsrecht 2019/9

R.H. Maatman, E.H.A. Schram en A.P.C. Godlieb[1]

Er is een transformatie in personal finance gaande. Die transformatie draait om de consument die een grotere verantwoordelijkheid kan nemen voor zijn eigen financiële planning. Technologie stelt hem in staat nagenoeg real time inzicht te krijgen in zijn financiële situatie. Dat inzicht is een voorwaarde om te kunnen handelen; om zijn bestedingen te wijzigen en eventueel voorzorgsmaatregelen te treffen.

Sociale partners hebben de verantwoordelijkheid genomen voor de inrichting van ons pensioenstelsel, dat geldt als het beste ter wereld. Dit stelsel is echter ook complex en bevat een aantal wettelijke hindernissen voor innovatie. Wij noemen de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds: een zegen voor de ontwikkeling van ons stelsel maar een vloek voor productvernieuwing en nieuwe toetreders. Om de verplichtstelling overeind te houden zijn in Nederland ingewikkelde regels opgetuigd met betrekking tot de taakafbakening (status quo tussen pensioenfondsen en verzekeraars) en solidariteit (doorsneesystematiek en verbod op ringfencing). Wij hebben gezocht naar wegen om het goede te behouden en innovatie te stimuleren. Innovatie is geen doel op zich en disruptie van een goed pensioenstelsel kan evenmin de bedoeling zijn. Het doel is een goed pensioen dat ons in staat stelt onze levensstandaard na pensionering te continueren, herstel van vertrouwen in het pensioenstelsel en verbetering van de dienstverlening aan deelnemers en gepensioneerden.

De verschuiving van de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfonds naar pensioenregeling kan daaraan bijdragen. Die verschuiving stelt ons in staat zonder problemen afscheid te nemen van de doorsneesystematiek, de taakafbakening en het verbod op ringfencing. Het algemeen pensioenfonds (apf) is geschikt om verplichtgestelde pensioenregelingen uit te voeren. Daarnaast wachten wij op een nieuw pensioencontract en verdere verbetering van het pensioenregister, zo mogelijk met linkjes naar andere informatiekanalen.

1. Inleiding

‘Pensioen nergens zo goed, vertrouwen nergens zo laag’ kopt het FD.2 Nederlanders hebben lage verwachtingen over het pensioen dat zij naast hun AOW-uitkering ontvangen. Dat het pensioenakkoord zo lang op zich laat wachten, draagt niet bij aan dit vertrouwen. Er is dringend behoefte aan een nieuw pensioenstelsel dat beter bestand is tegen schokken op de financiële markten, de vergrijzing en veranderingen op de arbeidsmarkt. De complexiteit moet worden gereduceerd teneinde pensioenen inzichtelijk te maken voor het publiek, een efficiënte pensioenuitvoering te bewerkstelligen en kosten te beheersen.

Een pensioenakkoord heeft mogelijk grote gevolgen voor het pensioencontract en voor de uitvoering daarvan. Heilige huizen zoals de doorsneesystematiek staan ter discussie. De tot op heden in Nederland dominante uitkeringsovereenkomst (defined benefit) wordt mogelijk teruggedrongen ten faveure van de premieovereenkomst (defined contribution).3 De in 2011 door de FNV verfoeide reële ambitieovereenkomst (het zogenoemde ‘casinopensioen’) wordt nu mogelijk omarmd als compromis.4 Wat het ook wordt, pensioenuitvoerders (en vooral pensioenfondsen en verzekeraars) zullen hun administraties en werkwijzen moeten aanpassen om een pensioenakkoord te accommoderen. Daarenboven kunnen zij worden geconfronteerd met de gevolgen die individuele keuzes hebben voor het beleggingsbeleid en zorgplichten.5

De discussie rond de vernieuwing van het pensioenstelsel valt samen met een andere, niet demografische of macro-economische ontwikkeling, namelijk die van de technologische innovatie binnen de financiële sector. De fintech-revolutie verschaft de consument de mogelijkheid om op eenvoudige wijze inzicht te krijgen in zijn financiële gesteldheid en geeft hem de mogelijkheid bij te sturen. Eén van de gevolgen is dat de consument bewuster omgaat met zijn vermogen en meer verantwoordelijkheid kan nemen (én neemt) voor zijn financiële planning.6 Het ligt voor de hand dat dergelijke ontwikkelingen zich ook uitstrekken tot de pensioensector. Waar de financiële sector echter in galop innoveert, volgt de pensioensector ogenschijnlijk in slakkengang.

In deze bijdrage gaan wij in op de vraag op welke manier het huidige pensioenwettelijk kader technologische vernieuwingen stimuleert of ontmoedigt. Wij staan stil bij de vlucht die technologie heeft genomen in de financiële sector in het algemeen en welke impact dat kan hebben op de pensioensector. Wij bezien vervolgens of wet- en regelgeving vernieuwing in de weg staat, en of barrières weggenomen kunnen worden zónder de goede kenmerken van het pensioenstelsel geweld aan te doen. Ten slotte zetten wij uiteen welke aspecten van pensioenuitvoering de meeste invloed zullen ondervinden van technologische innovatie.

2. De nieuwe financiële wereld

In het achter ons liggende decennium is technologische innovatie een vast punt geworden op de bestuursagenda van financiële ondernemingen. Dat wekt geen verwondering. Er is een grote transformatie in finance gaande. De silo’s van de traditionele financiële sector – waaronder bankieren, betalen, verzekeren en vermogensbeheer – worden afgebroken en lopen in elkaar over. De consument is mobiel en wordt niet gehinderd door loyaliteit aan zijn bank – hij stapt over van banking provider met één druk op de knop (of beter: met een tik op het touchscreen). Hij kan krediet verkrijgen en aanbieden, peer-to-peer dan wel via een crowdfunding platform.7 Hij is rechthebbende van de data die zijn betaaldienstverlener over zijn betaalgedrag verzamelt en hij kan die data via een application programming interface door (laten) sluizen naar partijen die hem een gedetailleerd inzicht kunnen geven in zijn persoonlijke financiële situatie.8 Deze financiële data kunnen zelfs worden aangewend door vermogensbeheerders, die daarmee op geautomatiseerde wijze een beleggingsprofiel voor de consument kunnen genereren. Het vermogensbeheer wordt op zijn beurt gaandeweg overgenomen door robots – die niet alleen beleggen op basis van de persoonlijke financiële situatie van de consument, maar deze consument ook adviseren op basis van daaruit voortvloeiende data.9

Sleutelpersoon in dit geheel is de consument zelf die bepaalt (of kan bepalen) en die een grotere verantwoordelijkheid neemt (kan nemen) voor zijn eigen financiële situatie. De technologie geeft de consument de mogelijkheid alle financiële kanalen te bundelen tot een omnichannel waarmee hij zijn persoonlijke financiële planning beter kan beheersen.

De technologie vervaagt de grenzen tussen bankieren, betalen, verzekeren en vermogensbeheer en stelt de consument in staat zelf aan het roer te staan. Maar loopt het zo’n vaart waar het de pensioensector betreft?

3. De nieuwe financiële wereld en pensioen

Pensioen is onderbelicht gebleven in de technologische revolutie. Consumenten gebruiken hun internetbankier-apps tegenwoordig gemiddeld eens per dag om hun betaal- en spaarrekening(en) te bekijken. Diezelfde groep raadpleegt de stand van zijn pensioen gemiddeld minder dan eens per jaar.10

De ontwikkeling in pensioenland gaat langzamer dan binnen de andere financiële silo’s. Dat lijkt vreemd. De oudedagsvoorziening (de opgebouwde pensioenaanspraken) vormt immers een fundamenteel onderdeel van personal financial planning en zou daarom onderdeel moeten zijn van het financiële omnichannel.

Wij zien ruimte voor technologische toepassingen binnen de pensioensector. Innovatie kan bijdragen aan de gezondheid van de sector. Nieuwe toetreders ondervinden geen hinder van legacy-systemen. Zij zijn in staat inefficiënties en complexiteit in de uitvoering te reduceren. De besparingen kunnen ten goede komen aan de afnemers van het eindproduct, in de vorm van een beter pensioen of een lagere prijs (premie). De pensioenfondssector wordt gekenmerkt door een stapeling van principaal-agentrelaties: sociale partners, pensioenfonds, pensioenuitvoeringsorganisatie, vermogensbeheerders, administratiefabrieken en andere dienstverleners zoals actuarissen en asset-liability rekenaars. Het is een lange keten met daaraan inherente belangentegenstellingen en kosten van monitoring en compliance. Het zou mooi zijn als wij deze agency-effecten kunnen terugdringen door een aantal functies te consolideren in één enkele dienstverlener.

De Nederlandse pensioenmarkt zou aantrekkelijk moeten zijn voor nieuwe aanbieders die de pensioenmarkt betreden. In absolute termen heeft Nederland de vierde pensioenmarkt ter wereld. Uitgaande van een omvang van € 1400 miljard en een vermogensbeheerfee van gemiddeld veertig basispunten, valt er per jaar zo’n € 6 miljard aan inkomsten te genereren. Tellen we daar het vermogen dat is ondergebracht bij verzekeraars bij op, dan komen we zelfs uit op circa € 1800 miljard respectievelijk € 7,2 miljard.11 Pensioenbeheer en -advisering zijn eveneens – zij het in mindere mate – potentieel winstgevend.

Ten slotte zullen ook pensioendeelnemers willen profiteren van de mogelijkheden die de technologie biedt. Wij noemden hiervoor al de mate waarin zij betrokken zijn bij hun pensioen. Innovatie die op een eenvoudige en geconsolideerde wijze inzicht biedt in de pensioensituatie en die de deelnemer bewust maakt van de gevolgen van zijn levenskeuzes voor zijn financiële planning – bijvoorbeeld de overstap naar een andere baan – kunnen de betrokkenheid van deelnemers bevorderen. Dit zal niet alleen leiden tot een betere pensioenvoorziening bij het bereiken van de pensioenleeftijd (een betere planning van voorzorgsbesparingen) maar zal ook bijdragen aan het vertrouwen van de deelnemers in het stelsel in de opbouwfase. Immers, deelnemers die meer inzicht hebben in hun pensioen en het Nederlandse pensioenstelsel hebben een groter vertrouwen in dat stelsel en in hun pensioenuitvoerder dan deelnemers bij wie deze kennis ontbreekt.12 Het concept van een tool die inzicht geeft in de pensioensituatie is op zichzelf geen nieuw idee.13 Toch moet een oproep hiertoe kennelijk worden herhaald.14 Het verbaast veeleer dat een dergelijk hulpmiddel niet reeds voorhanden is.

Zowel een (nieuwe) aanbieder als afnemer zullen dus profijt hebben bij innovatie. En toch; waar blijven alle agile en lean start-ups die technologie aanwenden en de gevestigde pensioenpartijen zouden moeten disrupten? Er zijn in Nederland partijen werkzaam die gebruikmaken van apps, beleggings- en bijdragekeuzevrijheid, zoals BeFrank, Brightpensioen en BrandNewDay. Maar van een technologische revolutie is geen sprake.

4. Staat wettelijk kader disruptie in de weg?

Meer dan in de ‘gewone’ financiële sector, zijn ontwikkelingen binnen de pensioensector afhankelijk van wet- en regelgeving. Die hebben hun weerslag op de mate waarin technologie kan werken als katalysator voor ontwikkeling. Het robuuste Nederlandse pensioenstelsel is namelijk aan strakke regels gebonden. Deze regels vormen enerzijds een waarborg voor duurzaamheid maar zijn anderzijds een belemmering voor innovatie.15 Zo ondervinden de gevestigde partijen hinder van de doorsneesystematiek en de taakafbakening, terwijl de ruimte voor nieuwe toetreders op de pensioenmarkt wordt beperkt door de verplichtstelling. Wij behandelen deze factoren hierna achtereenvolgens.

De doorsneesystematiek is halverwege vorige eeuw ingevoerd en houdt in dat alle deelnemers in een bedrijfstakpensioenfonds ongeacht hun leeftijd percentueel dezelfde premie betalen over hun pensioengevend loon en daar eenzelfde pensioenopbouw voor terug krijgen. De doorsneesystematiek bewerkstelligt – in economische zin – vermogensoverheveling tussen jongeren en ouderen. Dit wordt gezien als een uiting van solidariteit. De doorsneesystematiek betekent dat pensioenfondsen zijn gebonden aan een vaste premie.16 Zij kunnen niet differentiëren in de premie die zij vragen, zelfs als een deelnemer zou aangeven meer te willen bijdragen. Pensioenfondsen kunnen hun deelnemers geen diensten aanbieden zoals de opbouw van méér pensioen in hun basispensioenregelingen door middel van bijstortingen.17

Pensioenfondsen kunnen deze leemte in hun ‘aanbod’ niet aanvullen met andere financiële producten. Dat is te wijten aan de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Het is pensioenfondsen verboden derde-pijlerproducten aan te bieden. De ratio achter deze afbakening is dat de verplichtstelling leidt tot een oneerlijke concurrentievoorsprong voor pensioenfondsen ten opzichte van andere pensioenuitvoerders. Andere aanbieders moeten namelijk grote marketinginspanningen leveren om klanten te bereiken terwijl pensioenfondsen hun klantcontacten in de schoot geworpen krijgen. Bovendien hebben bedrijfstakpensioenfondsen door de verplichtstelling voldoende kritieke massa om een ‘apparaat’ (een managementorganisatie) in stand te houden, waardoor de kosten per deelnemer en per verzekering lager zijn dan de kosten van andere aanbieders. Aan de taakafbakening liggen dus concurrentieoverwegingen ten grondslag. Zij is in ieder geval niet ingegeven door de wens om te handelen in het beste belang van de pensioendeelnemer. Zij leidt tot inefficiënties en staat productvernieuwing in de weg.

Een derde factor die innovatie belemmert, is de verplichtstelling. Die speelt zoals gezegd vooral een rol waar het de markttoetreding betreft van nieuwe aanbieders. Ruim 75% van het Nederlandse pensioenvermogen valt onder een verplichtstellingsbesluit. Hierdoor zijn werkgevers en werknemers binnen een bepaalde bedrijfstak verplicht aangesloten bij het voor die bedrijfstak aangewezen pensioenfonds.18 Een pensioenaanbieder die niet is aangewezen als het fonds bij wie de werkgever de pensioenregeling moet onderbrengen, kan het pensioendeel behorende bij de arbeidsovereenkomst van de desbetreffende werknemers onmogelijk bereiken. Daarmee zit 75% van het pensioenvermogen dus ‘op slot’. Het is niet waarschijnlijk dat dit op korte termijn ingrijpend zal veranderen. De wetgever is terughoudend omdat hij moral hazard creëert als hij ingrijpt in de wijze waarop sociale partners de tweede pijler vorm geven. De staat zou daarmee impliciet verantwoordelijkheid aanvaarden voor de werking van het pensioenstelsel. Zou het pensioenresultaat onverhoopt tegenvallen, dan kunnen belanghebbenden zich mogelijk tot de staat wenden die het ‘onheil’ heeft bewerkstelligd. Daarom dragen politici bij herhaling de boodschap uit “dat pensioen van sociale partners is” (of woorden van die strekking).19 Op hun beurt hebben sociale partners er belang bij de status quo te handhaven. Voor werknemersorganisaties is de tweede pijler een machtsfactor vanjewelste. Niet alleen omdat hun instemming is vereist als de arbeidsvoorwaarde (pensioen) wordt gewijzigd, maar ook omdat zij de bedrijfstakpensioenfondsen besturen die tezamen eigenaar zijn van het enorme pensioenvermogen. Die invloed willen zij niet zomaar prijsgeven.

Hoe het ook zij, op dit moment wordt innovatie enerzijds gehinderd doordat de grote pensioenaanbieders gebonden zijn aan de doorsneesystematiek en de taakafbakening. Anderzijds laat de pensioenmarkt weinig ruimte voor nieuwe toetreders doordat een groot deel van het pensioenvermogen door de verplichtstelling is gealloceerd bij bedrijfstakpensioenfondsen en de regelingen die zij uitvoeren.

5. Moet het wettelijk kader op de schop om de weg vrij te maken?

De vraag is of Nederland bereid zou moeten zijn het huidige pensioensysteem op te offeren ten behoeve van innovatie. Leidt dat tot een beter pensioen? Bezien moet worden of wij afstand moeten doen van de verplichtstelling, de doorsneesystematiek en de taakafbakening – factoren die fundamenteel hebben bijgedragen aan het succes van ons pensioenstelsel. Mede dankzij deze ‘knelfactoren’ zijn veel Nederlanders thans in staat hun levensstandaard na pensionering voort te zetten. Daarom is voorzichtigheid geboden.

Hoewel de verplichtstelling de voor nieuwe aanbieders toegankelijke markt beperkt, mogen de voordelen daarvan niet onvermeld blijven.20 De wettelijk verplichte deelneming garandeert continuïteit. Zij stelt pensioenfondsen in staat te beleggen met een lange horizon en in illiquide activa. Het daarbij horende extra rendement is essentieel voor een goed pensioen. Wij moeten ervoor waken dat dit voordeel behouden blijft indien wij zouden overstappen naar een meer individueel pensioencontract. Als het mogelijk wordt om met een tik op de smartphone pensioen over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder, zullen pensioenfondsen veel meer dan nu het geval is moeten beleggen in liquide activa. Dat leidt tot een aanzienlijk rendementsverlies, nog afgezien van de daarmee gemoeide beheerkosten. Een ander voordeel is dat ons pensioenstelsel door de verplichtstelling een hoge participatiegraad kent.21 Die verplichte deelneming bewerkstelligt dat in Nederland ook “slechte” risico’s worden verzekerd tegen een lage premie. Het loslaten van de verplichtstelling kan leiden tot een participatieleemte waardoor gepensioneerden moeten terugvallen op collectieve middelen zónder aanvullend pensioen. De verplichtstelling bewerkstelligt tevens dat wij beleggings- en verzekeringsrisico's kunnen delen met volgende generaties. Het verdienvermogen van huidige en toekomstige actieven (‘menselijk kapitaal’) wordt benut als waarborg voor het nakomen van pensioenverplichtingen. Zonder een wettelijke verplichting tot deelneming lukt dat niet. Daarin schuilt gelijktijdig een zwakte en een belemmering om de verplichtstelling af te schaffen. Een beëindiging van de verplichtstelling staat gelijk aan een intergenerationele contractbreuk. De voorheen min of meer zekere toestroom van pensioenpremies zal afnemen. Wie zich buigt over de vraag wie in dat geval verantwoordelijkheid (laat staan aansprakelijkheid) draagt voor de gevolgen daarvan, staat een Gordiaanse knoop te wachten.

Naar ons idee moet de essentie van de verplichtstelling daarom behouden blijven. Om innovatie te bevorderen en daarbij het goede te behouden, zou de verplichtstelling verschoven kunnen worden van het niveau van de uitvoerder naar het niveau van de regeling. Met een dergelijke verschuiving blijven belangrijke doelstellingen als schaalgrootte en het delen van beleggings- en verzekeringsrisico’s behouden. Tegelijkertijd kan die verschuiving bevorderlijk zijn voor een pensioenmarkt die kansen biedt voor nieuwe toetreders.

Over een verschoven verplichtstelling (van fonds naar regeling) is vaker geschreven en ook de wetgever vond dit geen verkeerde gedachte; enkele jaren geleden was Nederland slechts een millimeter verwijderd van wetgeving die de verplichtstelling zou wijzigen met behoud van de voordelen. Het Wetsvoorstel algemeen pensioenfonds (“apf”) bepaalde namelijk dat verplichte bedrijfstakpensioenfondsen zouden kunnen opgaan in een collectiviteitkring van een apf. In dat geval zou er niet langer een verplichting zijn om deel nemen in een pensioenfonds. In plaats daarvan zouden sociale partners de minister verzoeken de deelneming aan een pensioenovereenkomst (of pensioenregeling) verplicht te stellen, waar die verplichting naar haar aard meer thuishoort dan bij het pensioenfonds. Vervolgens zou de pensioenregeling kunnen worden ondergebracht bij een pensioenuitvoerder naar keuze, bijvoorbeeld in een collectiviteitkring van een apf.22 De wetgever heeft echter vijf voor twaalf via een novelle die weg afgesneden. Hij is waarschijnlijk op zijn schreden teruggekeerd omdat sociale partners voorzagen dat het wetsvoorstel in de toen voorliggende vorm een bedreiging zou vormen voor hun zeggenschap (via hun vertegenwoordigers) in bedrijfstakpensioenfondsen. Het vorige kabinet heeft toegezegd dat deze vernieuwing wederom op tafel komt als de wijziging van het pensioenstelsel zijn beslag krijgt. Nu een nieuw pensioenstelsel dichterbij komt, zijn wij benieuwd of de nieuwe regering gevolg zal geven aan die toezegging. Indien de verplichtstelling in de huidige vorm standhoudt, rijst overigens de vraag hoe lang deze nog valt te verdedigen. Immers, als op enig moment een niet-verplichtgestelde pensioenaanbieder zijn toegevoegde waarde bewijst door optimale dienstverlening, competitieve beleggingsresultaten en lagere kosten, zal de vraag opkomen waarom die voordelen worden onthouden aan deelnemers van bedrijfstakpensioenfondsen.

Pensioenfondsen kunnen ook om andere reden terrein verliezen. In Haagsche kringen leeft de gedachte om de fiscaal gefaciliteerde opbouw van het tweede-pijlerpensioen (en dus het bereik van de verplichtstelling) te beperken. Door de wijziging van het Witteveenkader per 1 januari 2015 kunnen wij nog slechts € 105.075 fiscaal gefaciliteerd pensioen opbouwen. Er zijn geluiden dat dit maximumbedrag verder zal worden verlaagd tot tweemaal modaal of het inkomen waar de tweede belastingschijf begint.23 Iemand met een jaarinkomen van meer dan € 75.000 kan zélf voorzorgbesparingen treffen om na pensionering zijn levensstandaard te kunnen voortzetten, zo zal de redenering zijn. Een mogelijk gevolg van het beperken van het fiscaal gefaciliteerd tweede-pijlerpensioen kan zijn dat de vraag naar aanvullende derde-pijlerproducten toeneemt, en de markt aantrekkelijker wordt voor aanbieders voor innovatief pensioen.

Bekijken wij als tweede de doorsneesystematiek. De doorsneesystematiek is een solidariteitselement in pensioenregelingen. Alle deelnemers aan de pensioenregeling, jong en oud, bouwen dezelfde pensioenaanspraken op tegen een procentueel gelijke premie. Daarmee gaat de pensioenwetgeving voorbij aan het gegeven dat de economische waarde van de pensioenaanspraken voor ouderen fors hoger is dan voor jongeren. De premie voor jongeren kan immers langer renderen dan de premie voor ouderen, hetgeen een lagere premie voor jongeren zou rechtvaardigen. Sommige schrijvers benadrukken dat dit systeem juridisch eerlijk is omdat eenieder dezelfde opbouw verkrijgt. Zij menen dat sprake is van solidariteit op werkgeversniveau. De doorsneepremie wordt niet dóór de werknemers betaald, maar door de werkgever vóór de werknemers, zo stellen zij.24 Jonge werknemers zouden daarom geen reden hebben tot klagen. Andere schrijvers benadrukken dat de pensioenpremie, ook al wordt die betaald door de werkgever, uiteindelijk ten koste gaat van de loonruimte en daarmee in economische zin voor rekening komt van de werknemer. Zij merken de doorsneesystematiek aan als een vorm van ‘overspannen solidariteit’ die het draagvlak en de toekomstbestendigheid van het stelsel ondermijnt. De jongere die nú financieel solidair is met een ander (en voor die ander een offer brengt) moet maar hopen dat een ander bereid is solidair te zijn met hém, als de tijd daar is.25 Bovendien houdt de doorsneesystematiek geen rekening met wisselende arbeidsverhoudingen. Degene die op 45-jarige leeftijd van werknemer zzp’er wordt, zal niet profiteren van de solidariteitspremie die jongeren betalen. Hoe het ook zij, de economische werkelijkheid heeft onder politieke partijen de overhand gekregen en in het regeerakkoord staat dat de doorsneesystematiek zal worden afgeschaft. Die afschaffing zou meer ruimte moeten bieden aan keuzevrijheid van een extra premie-inleg door de deelnemer. Als die zeker weet en kan zien dat de premie die hij betaalt, bijdraagt aan zijn pensioen (of het pensioen van zijn partner en nabestaanden) zal dat bijdragen aan zijn pensioeninzicht en verkrijgt hij ‘handelingsperspectief’.26 Wij denken aan de voordelen van persoonlijk pensioenrekeningen (“PPR”), een innovatief, persoonlijk defined contribution-systeem dat is ontworpen met behoud van de voordelen van collectief beleggen en verzekeren. Binnen een PPR zijn extra premiestortingen mogelijk (binnen de fiscale kaders) en wordt rekening gehouden met de toegenomen arbeidsmobiliteit en wisselingen tussen werknemers- en zzp-schap.27

Ten slotte de taakafbakening. Wij constateerden al dat de ratio achter het verbod voor pensioenfondsen om derde-pijlerproducten aan te bieden is gelegen in de oneerlijke mededinging ten opzichte van verzekeraars, voortvloeiend uit de verplichtstelling. Maar is die taakafbakening nog wel gerechtvaardigd? Deze regels hebben in elk geval weinig van doen met ‘klantbelang centraal’ en knvb-criteria.28 Verzekeraars en andere aanbieders hebben tegenwoordig bovendien de beschikking over andere databronnen dan rond de eeuwwisseling. Het voordeel dat pensioenfondsen behalen uit de verplichtstelling lijkt marginaal als een andere aanbieder via sociale media duizenden mensen per posttweet of instagram story weet te bereiken en te activeren. Wij spreken dan nog niet eens over de samenwerking tussen pensioenuitvoerders (niet zijnde pensioenfondsen) met techreuzen; de berg aan data die zij bezitten, kan het genoemde voordeel van pensioenfondsen doen verbleken. Bovendien is het concurrentienadeel van verzekeraars ten opzichte van pensioenfondsen gemitigeerd doordat verzekeraars via de oprichting van apf’en eveneens een pensioenfondsproduct kunnen aanbieden.29 Een wettelijke beperking van het diensten- en productenpalet vanwege een vermeende achterstand in klantencontact komt ons daarom ouderwets voor. Wij kiezen dan ook voor efficiënte uitvoering van ons pensioen en laten de concurrentie-inbreuken – voor zover die nog zouden bestaan bij het hanteren van een verplichtstelling die is gekoppeld aan de regeling – voor wat zij zijn.

Als middenweg tussen behoud van het goede en innovatie, hebben wij een solidair pensioenstelsel voor ogen waarin enerzijds de huidige pensioenuitvoerders kunnen innoveren en anderzijds ruimte bestaat voor nieuwe toetreders.

6. De weg vrij voor innovatie

Technologische innovatie zou een grote bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van de pensioensector. Om die innovatie bij gevestigde partijen te faciliteren, pleiten wij voor afschaffing van de taakafbakening en beëindiging van de doorsneesystematiek. Daarnaast zou aan nieuwe toetreders meer ruimte op de pensioenmarkt moeten worden geboden door een verschuiving van de verplichtstelling van de pensioenuitvoerder naar de pensioenregeling. Daardoor wordt gelijktijdig de houdbaarheid van de verplichtstelling versterkt, omdat verzekeraars naast pensioenfondsen kunnen pitchen voor de uitvoering van verplichtgestelde regelingen. Daarmee valt het fundament onder de taakafbakening weg.

De vraag is welke innovatie ons concreet voor ogen staat. Wij zien in andere landen toepassingen van nieuwe technologie in pensioensectoren. Een voorbeeld van een partij die deze mogelijkheden benut, is de Engelse aanbieder PensionBee. PensionBee spoort pensioenen op van (slapende) deelnemers en bundelt deze via een waardeoverdracht in een nieuwe pensioenpot.30 Het pensioenvermogen wordt vervolgens beheerd door een aangesloten vermogensbeheerder. PensionBee geeft deelnemers een overzicht van het opgebouwde vermogen via een app. De deelnemer ziet daarmee wat hij met het opgebouwde vermogen naar verwachting jaarlijks zal ontvangen vanaf zijn pensioenleeftijd. Maar de deelnemer kan via die app ook aangeven hoeveel hij zou wensen te ontvangen. Het overzicht van PensionBee toont dan direct hoeveel de deelnemer per maand zal moeten bijstorten om dat te bewerkstelligen. Tevens biedt PensioenBee de deelnemer de mogelijkheid om vanaf een bepaalde leeftijd delen van zijn opbouw lump sum op te nemen en het restant te laten renderen.31 PensionBee geeft de deelnemer op een eenvoudige wijze inzicht in zijn pensioensituatie en maakt de deelnemer bewust van (levens)keuzes op zijn pensioenpot. De deelnemer verkrijgt hierdoor een mate van control over zijn pensioenopbouw én -uitbetaling waar wij in Nederland jaloers op mogen zijn. Het ware wenselijk als wij in Nederland die voordelen zouden kunnen combineren met behoud van het huidige pensioenresultaat: een pensioen dat ons in staat stelt na pensionering onze levensstandaard te handhaven.32

Vergelijken wij de pensioenuitvoering door PensionBee met de pensioenuitvoering binnen het Nederlandse stelsel, dan zien wij drie archetypen van innovatie: inzicht voor de deelnemer, een nieuw pensioencontract voor de deelnemer en een passende organisatie van de pensioenuitvoerder.

6.1 Inzicht voor de deelnemer

Sinds 2011 is er een pensioenregister (www.mijnpensioenoverzicht.nl) dat inzicht geeft in het eerste en tweede-pijlerpensioen. Dit pensioenregister geeft een mooi inzicht in de AOW en de pensioenen die zijn opgebouwd bij verschillende pensioenuitvoerders, de hoogte van het te bereiken pensioen, bepaalde keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraak- of pensioengerechtigde.33 Het strekt tot voorbeeld voor andere Europese landen. In het afgelopen jaar is de website vernieuwd en gebruikersvriendelijker geworden. Er zijn echter verdere verbeteringen nodig om te voldoen aan de doelstellingen van de Wet pensioencommunicatie: zodat de pensioendeelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, hij kan nagaan of dat voldoende is, hij zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening én hij in staat is voorzorgsmaatregelen te treffen (handelingsperspectief).

Om een beeld te krijgen van de oudedagsvoorziening moet de pensioendeelnemer niet alleen zicht hebben op zijn eerste- en tweede-pijlerpensioen, maar ook op zijn derde-pijlerproducten en andere bezittingen.34 Om vervolgens in te kunnen schatten of die oudedagsvoorziening toereikend is, moet de gebruiker zich een beeld kunnen vormen van zijn uitgavenpatroon zoals woonlasten ná pensionering. De gevolgen van life-events zoals echtscheiding en vroegtijdig overlijden zijn nu nog niet inzichtelijk via het register. Tot slot zou de gebruiker handelingsperspectief moeten worden geboden, bijvoorbeeld door middel van een rekentool waarmee hij de pensioeningangsdata bij verschillende pensioenuitvoerders kan verschuiven en de gevolgen daarvan kan vergelijken.35 Die informatie stelt hem in staat beslissingen te nemen ten aanzien van zijn pensioeningangsdatum en zijn werkzame leven.

Al deze informatie hoeft niet noodzakelijk in het pensioenregister een beslag te krijgen, maar kan ook worden aangeboden door een applicatie die hieraan is gekoppeld. Idealiter een applicatie die aanmoedigt om periodiek te raadplegen en uitnodigt om tijdig eventuele pensioengaten te dichten. Een vorm van gamification voor de oudedagsvoorziening: als de deelnemer op deze wijze inzicht krijgt in de gevolgen van zijn keuzes, kan een bepaalde autodidactiek op gang komen op het gebied van pensioenen en persoonlijke financiële planning.

6.2 Het nieuwe pensioencontract voor de deelnemer

De tweede vernieuwing zien wij binnen het pensioencontract en de uitvoering daarvan. Nemen wij weer PensionBee als voorbeeld, dan zien wij dat de deelnemer in charge is. De deelnemer bepaalt wanneer hij overstapt van pensioenuitvoerder, bepaalt hoeveel hij spaart en bepaalt wanneer en hoeveel hij onttrekt aan zijn pensioenspaarpot. Een logische vraag is of hij daardoor een beter pensioen krijgt. Anders gezegd: is het wenselijk om collectief verzekeren en beleggen te beëindigen? Dat lijkt ons geen goed idee. Het huidige systeem kent namelijk vele voordelen. Collectieve pensioenregelingen vergen lage beheer- en marketingkosten en verschaffen toegang tot professionaliteit, tot spreiding over beleggingscategorieën en -regio’s en verschaffen schaalvoordelen. Deelnemers in een collectieve regeling worden beschermd tegen onverstandige eigen beslissingen. Particulieren zijn in staat stelselmatig de verkeerde beleggingskeuzes te maken en zij genereren veel te hoge kosten.36 Een professionele belegger doet dat beter. Neem als voorbeeld de beleggingsresultaten van ABP. Aan het jaarverslag 2017 ontlenen wij het volgende staatje:

Rendement totaal (= direct + indirect) in % 7.6

Totaal rendement 3-jaarsgemiddelde in % 6.5

Totaal rendement 5-jaarsgemiddelde in % 8.0

Totaal rendement 10-jaarsgemiddelde in % 6.5

Totaal rendement 15-jaarsgemiddelde in % 7.6

Een dergelijk langjarig gemiddelde valt door particuliere beleggers vrijwel niet te evenaren met de voor hem toegankelijke beleggingen. Dit zijn temeer aantrekkelijke percentages, in aanmerking genomen dat ABP door zijn vergrijzend deelnemersbestand niet veel risico kan nemen in zijn beleggingsbeleid. Bovendien is het gemiddelde fors gedrukt door de diepe financiële crisis in de jaren 2008-2009.

Het is echter heel goed mogelijk om individuele rekeningen (en het daarbij horende pensioeninzicht) te combineren met de voordelen van collectief en professioneel beleggen. Geheel ten onrechte wordt een overstap naar een systeem met individuele potjes geframed als een 401K-systeem dat onheil heeft gebracht aan pensioendeelnemers in Amerika. Wij hebben in Nederland een innovatief defined contribution-contract ontworpen waarin geen sprake is van deze nadelen – wij noemden reeds de PPR. De grote voordelen van verplicht collectief verzekeren en beleggen kunnen behouden blijven met dat dc-contract.37 Een overstap naar de PPR zal er tevens aan bijdragen dat deelnemers zich meer betrokken voelen bij hun pensioen. De mogelijkheid om frequent het saldo op de PPR te kunnen raadplegen en te zien ontwikkelen, zal bevorderlijk zijn voor het pensioenbewustzijn van de deelnemers en hen aanzetten tot financiële planning. Dat het individu geen bevoegdheid heeft om te beschikken over het pensioensaldo, doet daar niet aan af. Die informatie kan tevens de ongerustheid wegnemen van jongeren dat het pensioenvermogen zal zijn verdampt tegen de tijd dat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Een saldo op een PPR en een inzicht in de oorzaken die dat saldo doen muteren, kan het vertrouwen in het stelsel bevorderen. De aard van de vordering op een dergelijk saldo zal nader moeten worden getypeerd maar de beleving zal zijn dat er een gerechtigdheid tot dat saldo is. In de pensioendiscussie wordt dit ten onrechte wel aangeduid als versterking van eigendomsrechten – één van de doelstellingen van de stelselherziening.38 Om dit nieuwe type pensioenovereenkomst mogelijk te maken, moet gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van de Wet verbeterde premieregeling. Pensioen zal niet langer een levenslange vaste uitkering zijn en de hoogte van de pensioenaanspraken (opbouwfase) en pensioenrechten (uitkeringsfase) wordt variabel.39 De doorsneesystematiek past niet bij dit type pensioencontract, omdat er bij een doorsneepremie geen koppeling is tussen de inleg (de pensioenpremie) en de hoogte van het saldo op de PPR.40 Dat brengt ons bij de overgangsproblematiek en het derde archetype van innovatie. De Pensioenwet zou moeten voorzien in een wettelijke basis om vermogens van elkaar te scheiden die ten behoeve van verschillende pensioencontracten bijeen zijn gebracht.

6.3 Organisatie van de uitvoerder

Het apf kan een grote rol spelen in pensioeninnovatie. Het is een pensioenfonds dat door eenieder kan worden opgericht en dat kan meedingen om verplichtgestelde pensioenregelingen uit te voeren, zo is onze gedachte.41 Om die reden verwachten wij dat de taakafbakening niet langer een issue zal zijn. Die strijdbijl tussen verzekeraars en pensioenfondsen kan worden begraven. Als pensioenfondsen en verzekeraars op gelijke voet verplichtgestelde pensioenregelingen kunnen uitvoeren, is er niet langer sprake van ongelijke concurrentie. Dit betekent dat er geen inbreuk is op vrije mededinging en dat het risico dat de verplichtstelling – op het niveau van de regeling – in gevaar komt, aanzienlijk wordt verkleind.42 Het apf is bovendien in staat om verscheidene pensioencontracten uit te voeren en kan de daarvoor bestemde vermogens (activa en passiva) onderbrengen in verscheidene collectiviteitkringen. Deze zogenoemde ringfencing voorkomt dat de rechten verwateren die deelnemers aan verschillende typen pensioencontracten ontlenen. Op dit moment is uitsluitend een apf in staat tot ringfencing. Voor andere pensioenfondsen geldt de wettelijke eis dat de pensioenvermogens die zijn bestemd voor verschillende pensioenregelingen financieel één geheel vormen. Onderling vindt kruissubsidiëring plaats; het vermogen dat is bijeengebracht voor de ene pensioenregeling kan worden aangewend om tekorten te dempen die verband houden met een andere pensioenregeling. Dat wordt gezien als een solidariteitskenmerk, maar deze solidariteit is niet te verenigen met het door ons gewenste inzicht van een pensioendeelnemer in de hoogte en de mutaties van zijn saldo op een persoonlijke pensioenrekening.

Als ringfencing wordt toegestaan voor verplichtgestelde pensioenregelingen, verdwijnt er een solidariteitskenmerk.43 De Raad van State beschouwt het verlies daarvan als een bedreiging van de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds en heeft daarom aarzelingen bij de afschaffing van het verbod op ringfencing. Dat solidariteitskenmerk wordt echter irrelevant als de verplichtstelling verschuift naar de pensioenregeling, omdat in dat geval niet langer sprake zal zijn van een inbreuk op de vrije mededinging. Dat betekent dat de wetgever zonder problemen artikel 123 lid 1 PW kan wijzigen en elk pensioenfonds in staat kan stellen tot ringfencing. Dat kan ook om andere reden nuttig zijn. Op grond van de Wet verbeterde premieregeling kunnen pensioendeelnemers differentiëren in vaste en variabele pensioenuitkeringen en beleggingsprofielen. Het pensioenfonds dat een dergelijke differentiatie wil faciliteren in een ‘collectief’ fonds (in één financieel geheel) neemt een aanzienlijk risico. De vraag is of het dan in staat is te handelen met inachtneming van de voor hem geldende prudent person regel (artikel 135 PW) en de vereisten van een beheerste en integere bedrijfsvoering (artikel 143 PW). Het pensioenfonds moet immers beleggen in het belang van alle aanspraak- en pensioengerechtigden. Een wijziging in het beleggingsbeleid voor het collectief teneinde aan de beleggingsvoorkeuren van verscheidene cohorten of individuen tegemoet te komen, staat op gespannen voet met genoemde wettelijke voorschriften. Het apf kan deze problematiek ondervangen door collectiviteitkringen in te richten met elk een eigen risicoprofiel. Het apf is daarom een perfect vehikel om uiteenlopende tweede-pijlerpensioenproducten uit te voeren: van verplichtgestelde pensioenregelingen met een doorsneepremie, uitkeringsovereenkomsten met een ‘actuarieel zuivere premie’ tot premieovereenkomsten, al dan niet met een variabele uitkering, beleggingsprofielen of individuele keuzes. Wij zien bovendien voorshands geen bezwaren om ‘vrijwillige’ derde-pijlerproducten uit te voeren in een collectiviteitkring van een apf. Ook wat dit betreft verliest het argument van de taakafbakening zijn gewicht. Wij menen daarom dat binnen het apf alle voorwaarden samenkomen die van belang zijn om innovatie binnen de pensioensector te bevorderen. Het apf zou daarmee alsnog een game changer kunnen worden.44

7. Slot

Door toepassing van technologie verandert de financiële wereld in sneltreinvaart. Wij denken dat de pensioensector eveneens baat zou hebben bij de vernieuwingen die fintech mogelijk maakt: méér inzicht in en betrokkenheid bij de oudedagsvoorziening en méér handelingsperspectief voor deelnemers en gepensioneerden. Wij beschreven enkele tendensen en zagen dat het effect van innovatie binnen de pensioensector beperkt is gebleven. Ruim 75% van het pensioenvermogen blijft door de verplichtstelling buiten het bereik van nieuwe toetreders. Innovatie stuit bovendien op wettelijke belemmeringen in de vorm van de doorsneesystematiek, de verplichtstelling en de taakafbakening.

Deze op het eerste oog knellende factoren hebben echter hun waarde bewezen. Zij zijn in ieder geval elementen van één van ’s werelds beste pensioenstelsels. De verplichtstelling en de doorsneesystematiek hebben een hoge participatiegraad en risicodeling weten te bewerkstelligen. Het paternalisme dat besloten ligt in ons pensioenstelsel beschermt ons tegen onwetendheid (hoeveel vermogen is nodig voor een goed pensioen?), eigen onkunde (wij denken te kunnen beleggen), overmoed (wij denken voor onszelf te kunnen zorgen) en overmatig optimisme (wij vertrouwen op ons eigen menselijk kapitaal). Anders gezegd: het is maar de vraag hoe ‘succesvol’ pensioenopbouw zal zijn wanneer de verantwoordelijkheid en het risico bij de deelnemer wordt neergelegd. Wij moeten daarom prudentie betrachten als het gaat om voorstellen tot wijziging van het pensioencontract of de uitvoering daarvan. Innovatie is geen doel op zich. Wij zoeken niet naar technologische vernieuwing die disruptief kan zijn.

Wij hebben gezocht naar wegen om het goede te behouden en innovatie te stimuleren. Samengevat gaat het om deze drie elementen:

een goed pensioen dat ons in staat stelt onze levensstandaard na pensionering te continueren;

meer vertrouwen in het pensioenstelsel; en

verbetering van de dienstverlening aan deelnemers en gepensioneerden.

Wij zien voor ons een pensioenstelsel dat pensioenfondsen in staat stelt te innoveren en dat ruimte biedt aan nieuwe toetreders. Er kan een markt voor pensioenuitvoerders ontstaan als wij de verplichtstelling verschuiven van pensioenfonds naar pensioenregeling. Vervolgens kunnen alle pensioenuitvoerders in vrije concurrentie meedingen naar opdrachten van sociale partners om verplichtgestelde pensioenregelingen uit te voeren. Als dat gebeurt, kunnen wij de stammenstrijd tussen pensioenfondsen en verzekeraars (a.k.a. taakafbakening) beëindigen. Pensioenuitvoerders kunnen hun dienstverlening uitbreiden en organiseren in het beste belang van deelnemers en pensioengerechtigden, zonder daarin gehinderd te worden door beperkingen die voorvloeien uit de taakafbakening; beperkingen die niets te maken hebben met het belang van pensioendeelnemers. De vrije mededinging impliceert dat wij waarschijnlijk niet langer hoeven te vrezen dat de verplichtstelling in strijd is met Europees recht. Dat betekent ook dat wij niet krampachtig hoeven vast te houden aan solidariteitskenmerken die het Europese Hof nodig acht om de verplichtstelling te rechtvaardigen; wij kunnen afscheid nemen van de doorsneesystematiek en het verbod op ringfencing. Dat is om tal van redenen van belang. Wij noemen de belangrijkste:

de doorsneesystematiek werkt oneerlijk uit in economische zin en is niet verenigbaar met de wens om pensioendeelnemers inzicht te bieden in (i) hun pensioenopbouw; (ii) hun pensioensaldo op een persoonlijke pensioenrekening; en (iii) mutaties van dat saldo en de oorzaken daarvan;

de doorsneesystematiek houdt geen rekening met de veranderde arbeidsmarkt en de wisselingen tussen loondienst en zzp-schap;

ringfencing is nodig om vermogensscheiding aan te brengen tussen activa en passiva die zijn bijeengebracht uit hoofde van verschillende typen pensioenovereenkomsten en tweede- en derde-pijlerproducten;

ringfencing kan ongewilde kruissubsidiëring voorkomen en pensioenrechten versterken.

Binnen het apf is ringfencing reeds mogelijk. Als de verplichtstelling verschuift naar de pensioenregeling, zien wij niet langer een valide argument om het verbod op ringfencing te handhaven; het ondernemingspensioenfonds, het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds en het beroepspensioenfonds moeten net als het apf afgescheiden vermogens kunnen aanhouden. Een solide vermogensscheiding is een voorwaarde voor betere bescherming van de gerechtigdheid tot de pensioenvordering.45

Het wegnemen van de door ons genoemde belemmeringen voor innovatie zal naar verwachting een vliegwieleffect hebben. Het vertrouwen in en de belangstelling voor de oudedagsvoorziening zal hopelijk toenemen. Real time inzicht in het pensioensaldo kan bevorderlijk zijn voor financiële planning en financieel analfabetisme vermindert door autodidactiek. Wij kijken met belangstelling naar oplossingen van nieuwe toetreders en zien producten zoals PensionBee die biedt graag gecombineerd met Nederlandse voorzieningen zoals het pensioenregister. Ongeacht de ontwikkelingen in het buitenland zou technologische innovatie mogelijkheden moeten bieden om het pensioenregister te voeden met veelsoortige pensioeninformatie. Het onttrekken van gegevens aan dat register en de bewerking en verrijking daarvan, zouden eveneens gemakkelijk moeten zijn. Handelingsperspectief volgt inzicht.

Deze vernieuwingen liggen binnen handbereik. De verschuiving van de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfonds naar pensioenregeling zou een schok zijn vanuit governance-optiek, maar maakt geen inbreuk op het wezen van ons stelsel.46 Door deze verschuiving kunnen wij afscheid nemen van de taakafbakening omdat pensioenuitvoerders vanaf dat moment kunnen concurreren om een verplichtgestelde regeling te mogen uitvoeren. Omdat er geen inbreuk meer is op de vrije mededinging, hoeven wij ons niet meer te bekommeren om de rechtvaardiging daarvan. Het voor die rechtvaardiging essentiële solidariteitsvereiste wordt daarmee eveneens irrelevant. Dit betekent dat wij zonder gevaar voor de instandhouding van de verplichtstelling afscheid kunnen nemen van thans gekoesterde solidariteitskenmerken zoals de doorsneesystematiek en het verbod op ringfencing. Nederlandse beroepspensioenfondsen zijn reeds gewend aan een verplichtstelling op het niveau van de regeling, zo schokkend is die verschuiving dus niet.47 Het apf is wettelijk geregeld; zijn infrastructuur is geschikt om veel van het bovenstaande mogelijk te maken. Waar wij verder nog op wachten is een nieuw type pensioencontract, verdere verbetering van het pensioenregister, bij voorkeur met verbindingen naar andere informatiekanalen.